Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO3996

Datum uitspraak2004-02-10
Datum gepubliceerd2004-02-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400413/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 5 oktober 2003, kenmerk DGWM/2003/12742, verzonden op 22 oktober 2003 heeft verweerder bepaald dat het op- en overslaan van bitumen door [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats], zoals aangegeven in het verzoek van 11 juni 2003, zal worden gedoogd.


Uitspraak

200400413/1. Datum uitspraak: 10 februari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 oktober 2003, kenmerk DGWM/2003/12742, verzonden op 22 oktober 2003 heeft verweerder bepaald dat het op- en overslaan van bitumen door [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats], zoals aangegeven in het verzoek van 11 juni 2003, zal worden gedoogd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 1 december 2003 bezwaar gemaakt. Dit is ingekomen op 2 december 2003 bij de Raad van State, die het ter behandeling als bezwaarschrift op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht naar verweerder heeft doorgezonden. Verzoekers hebben de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 februari 2004, waar verzoekers van wie [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. A.W. Lameijer-Hellendoorn, ing. J.H. Bos en ing. J. Koedoot, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] daar gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2. Overwegingen 2.1. Verzoekers hebben kort gezegd betoogd dat ten onrechte door verweerder een gedoogbesluit is genomen. Volgens hen is niet zeker of voor de inrichting vergunning kan worden verleend, gezien de verkeersbewegingen, de geluid- en geurgevolgen vanwege de inrichting en de vele bedenkingen die door omwonenden en diverse omliggende bedrijven zijn ingediend. Zij zien voorts niet in dat sprake is van een bijzondere situatie die het gedogen van de op- en overslag van bitumen rechtvaardigt. 2.2. Verweerder staat op het standpunt dat de op- en overslag van bitumen tijdelijk gedoogd kan worden. In het bestreden besluit heeft hij overwogen dat de eerder verleende vergunning niet vernietigd is op gronden die verband houden met de opslag van bitumen, doch op gronden die verband houden met de asfaltcentrale. De inrichting omvat naast de opslag van bitumen namelijk een asfaltcentrale die het meest relevant is voor de beoordeling van te verwachten milieugevolgen. Van de op- en overslag van bitumen is niet of nauwelijks hinder te verwachten, aldus verweerder. Blijkens het bestreden besluit is verweerder tevens van plan de opnieuw gevraagde oprichtingsvergunning te verlenen. 2.3. De Voorzitter overweegt dat, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen van de zijde van verzoekster ter zitting is opgemerkt geen spoedeisend belang is gelegen een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter neemt hierbij mede in aanmerking dat het bezwaarschrift van verzoekers op 5 februari 2004 door de commissie voor de bezwaarschriften zal worden behandeld. Voorts overweegt hij dat nu de woningen van omwonenden op ongeveer 480 meter van de inrit van de inrichting zijn gelegen hem niet is gebleken dat onaanvaardbare stank- of geluidhinder zal optreden als gevolg van de op- en overslag van bitumen. Overigens merkt de Voorzitter op dat inmiddels, op 12 december 2003, voor de gehele inrichting een oprichtingsvergunning ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend. Het verzoek om voorlopige voorziening kan gelet op het voorgaande niet voor inwilliging in aanmerking komen. 2.4. De Voorzitter wijst het verzoek af. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Van Koten Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2004 324.